top of page

meisjes van zand

maart 2021

Wij zijn meisjes van zand, fluistert ze. De wind blaast ons alle kanten op, de toeristen zullen ons vertrappelen. Enkel de zee houdt ons nog vast.

 

-

 

Ze delen een fles wijn. Ik heb ook een glaasje genomen om te bewijzen dat ik volwassen genoeg ben, terwijl ik wijn niet eens lekker vind. Mijn glas staat halfvol op de salontafel, ik doe alsof ik het vergeten ben.

Ver-lief-d, legt Caroline. Ze kijkt trots naar papa, alsof deze vier letters bewijsmateriaal zijn dat ze echt van hem houdt. Achttien punten, noteer ik. Ik doe alsof ik de dubbele letterwaarde niet gezien heb.

Het is aan mij. Ik glimlach. Verliefd-heid. De h is een joker, maar dan nog. Zesentwintig punten. Caroline glimlacht lief, maar de lach is meer wijn dan echte blijdschap.

Ik win het scrabble spelletje. Het lijkt papa en Caroline weinig te kunnen schelen. Giechelend verdwijnen ze naar hun kamer. Ik hoor hun stemmen door de muren heen, ze overstemmen zelfs het ruisen van de zee in de verte.

‘Ver-liefd-heid,’ fluister ik tegen het plafond. Het fluistert niets terug.

 

-

 

Verliefdheid is slechts twaalf letters lang, zesentwintig punten waard. Ze is nog betekenisloos. Ik ben vijftien en houd alleen van de zee. Ik schrijf mooie woorden in het zand en kijk hoe de golven ze weer uitwissen, zodat niemand anders ze kan lezen. Liefdesverklaringen zijn enkel iets waard als je ze nooit tegen een ander herhaalt.

 

-

 

Papa en Caroline eten scampi’s met tartaarsaus en drinken witte wijn bij zonsondergang. Ik begraaf mijn benen in het zand en vind ze nooit meer terug.

Iedere eerste week van juli trekken we naar Duinkerke, papa en ik. Net over de grens, zodat ook ik in september mijn hand kan opsteken om te mogen vertellen over het buitenland. We vertellen elkaar alles wat vaders over hun dochters horen te weten, en omgekeerd. Hij vertelt mij over zijn promotie en een kunstwerk dat hem aan mij deed denken. Ik vertel hem over examens en mijn eerste vriendje, die eigenlijk gewoon een vlugge zoen op het schoolbal was. We waren beiden dronken geweest.

Deze zomer heeft hij bewijsmateriaal meegenomen; een vriendin en twee identieke zilveren ringen. Caroline kust me vol op mijn wang bij onze kennismaking, en de rest van de dag ben ook ik een bewijsstuk. Die avond druk ik een vel wc-papier zachtjes tegen mijn wang en bewaar ik de lichtroze afdruk in mijn toiletzak.

Om de twee dagen trekken zij en papa erop uit – ik begrijp dat best, liefde is iets wat moeilijk te delen valt, ook ik houd de zee liever voor mezelf – en dus trek ik om de twee dagen naar het strand. De eerste twee dagen bedenk ik tweeëntwintig manieren om te verdrinken, eet ik vijf ijsjes in totaal, en begraaf ik al mijn ledematen één voor één onder het zand.

 

-

 

Op de vierde dag neem ik plaats op het nog natte zand en wacht op vloed. #11: Je laten meesleuren door de getijdenwissel. Ik sluit mijn ogen en wacht op het water.

De eerste golfjes rijken net mijn tenen wanneer een schaduw over mijn oogleden valt.

‘C’est dangereux, dormir sur la plage.’

Ik open mijn ogen. Over me heen gebogen staat een meisje in lange zomerjurk. Haar blonde haren zijn omringd door een kroon van zonlicht, haar gezicht verborgen in schaduw. Ik moet mijn ogen dichtknijpen tegen het felle zonlicht. Mijn ledematen zijn suf van het lange neerliggen, mijn huid rood en branderig. Op de achtergrond bruist de zee nog steeds.

‘Wat?’

‘Je moet niet slapen op het strand. Gevaarlijk.’

Ik rijk mijn vingers uit richting de zon en kan nu haar gelaatstrekken ontwaren. Er zitten kuiltjes in haar wangen. Ze glimlacht geduldig maar blijft over me heen gebogen staan.

‘Ik was niet aan het slapen.’

‘Non?’

‘Nee.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik ben aan het verdrinken.’

Ze lacht en gaat naast me zitten. Het natte zand plakt aan haar kuiten en jurk, de stof lijkt me niet het soort om in te zwemmen. Het blijkt haar weinig te kunnen schelen.

‘Je kan niet intentionellement verdrinken,’ zegt ze, ‘ça ne marche pas comme ça.’

Ik antwoord niet meer en sluit mijn ogen opnieuw. Mijn oogleden lijken wel van papier, de zon schijnt er dwars doorheen. Heel mijn lichaam is warm en sloom, enkel de onderkant van mijn benen blijft koel. Ik voel hoe het water langs mijn kuiten omhoog glijdt, mijn short doorweekt en mijn vingertoppen streelt. De golven trekken aan mijn ledematen, de getijden hebben honger.

Als het eerste water mijn neus en mond binnenstroomt en ik hoestend boven water kom, zit ze nog steeds naast me. Mijn ogen pieken en alles is zout. Ze lacht, de kuiltjes in haar wangen zijn er nog steeds. Met geduldige vingers veegt ze het zand en zout van mijn wangen.

Samen wandelen we terug naar de dijk, met natte kleren en zand op onze billen. Ik eet een zesde ijsje.

 

-

 

Haar naam is Eloïse. Als ze die zelf uitspreekt glijden de klanken van haar tong, krullen ze koel tegen mijn verbrande huid. Het is het Frankrijk in haar stem.

’s Nachts oefen ik in het donkere appartement, wanneer papa en Caroline slapen, herhaal ik haar naam tegen het plafond tot zelfs de plastiek planten op de vensterbank hem vanbuiten kennen. Nog steeds klinkt de naam vreemd in mijn mond, als een meisje in een veel te strak badpak. Ik zal haar nooit meer bij haar naam noemen.

 

-

 

We liggen tegenover elkaar op een gedeelde badhanddoek. De zee is nog veraf – het is eb en we liggen vlakbij de dijk – maar toch hoor ik haar. Soms kan je haar zelfs horen tot ons appartement midden in de stad, dan luister ik in het donker hoe ze mijn naam fluistert.

Eloïse heeft sproetjes, maar het soort bleke sproetjes dat je alleen kan zien als je dicht genoeg komt en een beetje met je ogen knijpt. Ik tel ze drie keer. Het zijn er drieënzeventig. Met haar wijsvinger schrijft ze dingen in het zand tussen ons in, ik blaas de woorden weer weg voordat ik ze kan lezen.

‘Ik heb een plan,’ vertel ik haar.

Ze houdt op met schrijven en richt haar blik tot mij.

‘Wat dan?’

Het plan is de ultieme climax van iedere grote liefde; een samen-smelting. Een éénwording. Zoveel van iemand houden dat het onduidelijk is waar jij ophoudt en de ander begint.

‘Overmorgen,’ fluister ik, kras de woorden diep in het zand.

 

-

 

Het strand stroomt leeg. We liggen nog steeds naast elkaar op de handdoek terwijl langs ons heen de toeristen met hun handen vol natte zwemkledij, badhanddoeken en parasols voorbij strompelen. Na zes uur is het te koud om te zwemmen en niet zonnig genoeg om te bruinen. Zij houden niet van de zee zoals wij dat doen, want echte liefde overwint alle weersomstandigheden.

Eloïse lacht naar me terwijl ze haar shirt uittrekt. Haar huid glimt in het schemerdonker, de maan schijnt een tweede maal vanuit haar pupillen.

Het water is koud, wanneer ik mijn eerste stappen zet, maar koud op een goede manier. Koele vingers die op een warme zomeravond over je lichaam glijden, natte kussen die op onze huid gedrukt worden. We zwemmen tot het zand onder onze voeten verdwijnt en plaatsmaakt voor een oneindige duisternis. Van het strand blijft slechts een kleine streep over aan de horizon. Wanneer we verdrinken mag enkel de zee hiervan getuige zijn, zo werkt dat met alle belangrijke liefdesrituelen.

Ze neemt mijn hand in de hare en knijpt er een laatste keer in. We nemen een grote hap adem en zinken dan. Om me heen is de wereld zwart, kan ik niet eens onze handen uitmaken tegen alle duisternis. Verdrinken is een beetje als een omhelzing, maar dan natter en in het donker.

Ik ben de eerste die weer bovenkomt. Enkel de maan is getuige van mijn poging tot verdrinken en het falen ervan. Vannacht is ze slechts een dun sikkelvormig streepje, alsof ook zij zich schaamt voor deze mislukking.

Eloïse houdt het drie tellen langer vol. Ze breekt door het water-oppervlak met de armen zwaaiend en naar adem happend. Als ze gekalmeerd is zegt ze iets, maar de woorden smelten samen tot enkel haar stem nog overblijft. De klanken zijn er nog, alle betekenis ontbreekt.

Drie druppels vallen van haar wimpers en rollen over haar wangen. Ik strijk ze weg met mijn duim en proef ze met mijn tong. Zout. Zolang we blijven zwemmen hoeft ze niet te huilen, zal de zee dat in haar plaats doen.

 

-

 

Het strand is verlaten, het wordt weer licht. Wij zijn twee aangespoelde drenkelingen, de zee spuwt ons uit tussen alle andere verstotelingen. Plastiek flessen, klodders zeewier, honderdduizenden schelpjes en een gebruikt condoom. Weldra zullen de toeristen komen, hun handdoeken uitspreiden en parasols openklappen. Doen alsof ze ons niet zien.

Onze badpakken kleven aan onze huid alsof ook zij bang zijn om los te laten. Ik druk mijn vingers tussen het klamme materiaal en mijn borstkas. Mijn hartslag is er nog, ze slaat op hetzelfde ritme als de golven tegen het zand slaan.

Eloïse draait zich op haar zij. Ze glijdt met haar vingertoppen over mijn hals, kust de zee van mijn wangen. Dit keer schrijft ze haar woorden niet in het zand, zodat ik ze ook niet meer kan wegblazen. Dit keer drukt ze ze rechtstreeks in mijn huid. Ik mag ze nooit vergeten.

De druppels op mijn wangen smaken niet naar zee, ze zijn niet zout genoeg. Dat weten we allebei.

bottom of page