top of page

MORGEN

april 2021

‘Er is geen morgen meer.’

Matteo drukt zijn vingertoppen tegen mijn sleutelbeen, streelt de koelte van mijn huid. Zijn wangen zijn nat, maar ik weet niet of het regen of tranen zijn.

‘Enkel nog vannacht,’ zegt hij. ‘Enkel vannacht.’

 

 

#

 

 

‘Ik kan de toekomst al ruiken,’ zegt Matteo.

We zitten op de stoep voor de lokale supermarkt, elk een waterijsje in de hand. Het is veel te warm. De ijsjes smelten nog voor ze onze tong raken.

‘Waar ruikt toekomst naar?’ vraag ik.

Hij antwoordt niet, kijkt strak voor zich uit naar de horizon. Daar waar de toekomst zich voor hem verschuilt, waar hij zijn morgen zal vinden.

Een groepje jongeren van onze school trekt achter ons de winkel binnen. Ze zijn uitgelaten, schreeuwend slaan ze elkaar op de schouders. Luidkeels zingen ze mee met feestliedjes. Zij vieren een einde, Matteo een begin. Ik zit op de stoep en lik het waterijs van mijn vingers.

‘Zullen we iets doen?’

Ik knik. Mijn ijs is op. Iets is meestal leuker dan niets.

 

Matteo komt zijn achterdeur buitengewandeld met zijn hele leven in zijn armen. Honderden rapporten, fotoboeken, verjaardagskaarten en een doosje melktanden.

Hij zegt: ‘zoals Michael Jackson ooit zei: Je kan geen toekomst beginnen met nog één been in het verleden.’

‘Dat heeft Michael Jackson nooit gezegd,’ merk ik op.

Hij haalt zijn schouders op en stapelt alle kaarten en foto’s op het terras. ‘Dan zeg ik het nu.’ Als alles op een hoop ligt haalt hij een aansteker uit zijn zak en steekt ons allebei een sigaret op. Even kijken we in stilte naar Matteo’s portret op het terras.

‘Dit is voor de toekomst,’ zegt hij dan. ‘Amen.’

‘En de geschiedenis? Is die dan niet ook belangrijk?’

Matteo haalt weer zijn schouders op. ‘De geschiedenis is dood. De toekomst is de geschiedenis van morgen, en dat is de enige geschiedenis die er toe doet.’

Ik zucht. Matteo buigt zich voorover en steekt met de tip van zijn sigaret Rapport 2011-12 in de fik. Zijn schoolfoto staart ons nog even met brede glimlach aan. Dan begint het papier te krullen, wordt het langzaam zwart tot er helemaal niets meer van overblijft.

 

Ergens aan de overkant van het dorp verzamelt de groep jongeren uit het supermarktje in een parkje. Ze dragen bakken bier en flessen wodka, dragen muziekboxen op hun schouders en steken een laatste keer hun middelvinger op naar het schoolgebouw. Vannacht zullen ze leven, morgenochtend sterven. Dat hebben ze daar graag voor over.

Wij moeten vannacht sterven, om morgen te kunnen leven. In stilte kijken we toe hoe Matteo’s hele geschiedenis verjaardagskaart voor verjaardagskaart wordt uitgewist.

 

‘s Ochtends haal ik stiekem een zwartgeblakerde melktand uit de as en verberg hem in mijn jaszak. Voor als Matteo zijn verleden ooit vergeven wil.

 

 

#

 

 

Je sluit je ogen, droomt een droom over een Ergens Ver Weg waar niemand je kent en de straten nooit slapen. Je opent je ogen.

 

Alles is anders.

 

 

#

 

 

Vanuit ons vensterraam zijn we goden. De voorbijgangers beneden zijn niet meer dan kleine figuurtjes, we plooien hun ledematen zoals we willen, verzetten ze van voetpad naar straat naar parkje. We geven ze namen en laten ze trouwen met elkaar tot we dat beu zijn en weer scheidingen aanvragen. We zijn goden.

Matteo houdt van de stad. Hij lacht weer zoals op de foto op zijn rapport. Iedere keer als ik naar hem kijk zie ik hem weer voor me als dertienjarige, hoe zijn huid zwart wordt en als as naar beneden dwarrelt. In het echt wordt hij niet zwart, blijft hij lachen. Hij houdt van de stad. ‘Mijn stad,’ noemt hij haar, ‘mijn wereld van beton.’

Ik leun over de vensterbank en veroorzaak een kettingbotsing in mijn hoofd. Bezit is iets gevaarlijks, het werkt steeds van twee kanten. Als deze stad de zijne is, is hij ook de hare. Op een dag zal ook hij langzaam gebetonneerd worden. Ik zal hem moeten losbeitelen, in de hoek van de kamer zetten als decoratie en hopen dat hij niet kan zien hoe ik hem langzaam vergeet.

 

Stukje voor stukje begint Matteo aan zijn nieuwe leven. Eerst koopt hij een cactus, dan een tweedehands sofa en later posters vol rocksterren die hij niet kent en mooie woorden. Ons appartement verandert in de cover van een Flair magazine. Kaarsen op de salontafel, boeken in de kast en een schilderij boven zijn bed.

Donderdag komt hij thuis met meer Nieuw Leven. Twee jongens wiens naam ik vergeet zodra ze hem vertellen. Het zijn gewone namen, anders zou ik ze wel onthouden. Een Dirk en een Jan misschien. Een Thomas. Geen namen waar je verhalen over schrijft.

Ze nemen met z’n drieën plaats in de sofa en openen blikjes koel bier. Luidkeels gaan ze discussies aan over economie en politiek. Matteo gebruikt woorden als Amendement en Burgerinitiatief. Ik zit stil aan mijn bureau en noteer al zijn woorden in een schrift, maak er een gedicht van dat helemaal nergens over gaat.

De Matteo die we verbrand hebben op het terras hield niet van politiek. Hij noemde zichzelf een anarchist, had op een dag gezworen de hele wereld in de fik te steken, in de hoop dat er iets mooiers uit de as zou kunnen groeien.

 

De komende weken vind ik Dirk en Jan iedere dag bij thuiskomst in de sofa, voeten op de salontafel en vingers gekruld rond blikjes Heineken of Stella Artois. Ze worden steeds meer deel van het decor. Meubilair.

Op een dag veeg ik bij het afstoffen van de kasten en vensterbanken per ongeluk ook het stof van Jans schouders. Hij lacht, vraagt of ik ook een blikje wil. Hij vindt het niet raar dat er zich al zoveel stof op zijn schouders verzameld heeft dat een vreemde hem aanziet voor vensterbank.

Ik schud mijn hoofd. Het is te koud voor bier.

 

Het is winter. De eerste sneeuw valt op een maandag. Matteo ruilt zijn twee vrienden in voor een kerstboom van meer dan twee meter. Hij zeult het ding de hele vijf verdiepen naar ons appartement, een spoor van aarde en naalden achterlatend op de trappen en in de hal.

De boom krijgt een plekje in het midden van zijn kamer, tussen zijn bed en kast. Hij is vergeten dat hij hier zelf ook nog woont.

Tegen maart staat de boom er nog steeds, alleen staan er nu ook een nieuw boekenrek, een gitaar en een TV die niet meer werkt maar als decoratie dient.

Matteo lacht niet meer, zijn gezicht is al zwart aan het worden, de randen korrelen af. Iedere avond moet ik de as van de vloer vegen waar hij gepasseerd is.

 

Hij loopt rondjes rond onze keukentafel in de hoop ooit ergens anders uit te komen dan toch weer het begin. Ik schrijf een gedicht over een kerstboom die verstrikt raakt in zijn eigen takken.

Matteo noemt de stad een betonnen gevangenis, heeft beslist volgend jaar te gaan studeren in Berlijn. Dat is pas een stad. Hij maakt zijn eerste jaar af met grote onderscheiding, zijn leerkrachten spreken over een ‘natuurtalent’, ‘een echte passie’. Matteo is vastberaden. De geschiedenis is dood. Hij kan enkel voorwaarts, is de geschiedenis van de toekomst.

 

Een vrouw en man passeren beneden in de straat. Ze heten Marianne en Siegfried, en zijn hier op vakantie. Ze zijn al vijfentwintig jaar getrouwd, maar Marianne heeft stiekem een affaire met een loodgieter. Volgende week zal Siegfried ze betrappen en uit wraak hun hele huis in brand steken. Met Marianne er nog in. Hij zal het wijten aan haar gebreken in de keuken. Ze vergat altijd al dat het vuur nog aanstond. Het was de ouderdom.

‘Kijk dan,’ zegt Matteo. We zitten op de vensterbank, benen bungelend boven de stad, deze wereld van beton. Marianne en Siegfried verdwijnen om de hoek. Ik volg Matteo’s blik, maar zie niets bijzonders. Beton en beton en beton.

‘Wat?’

‘De toekomst,’ zegt hij. ‘Zie je ze dan niet?’ Hij lacht en wijst naar de horizon, waar de zon ons met vurige ogen aanstaart. Ik zie helemaal niets. De zon verblind me.

Ik zeg: ‘de toekomst is dood.’

 

‘Zoals Einstein ooit zei: Je kan geen toekomst beginnen met nog één been in het verleden.’ Hij gooit zijn aansteker bovenop zijn Nieuw Leven.

‘Einstein heeft dat nooit gezegd,’ zeg ik.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Dan zeg ik het nu.’

Ik moet toekijken hoe de kerstboom, gitaar, rockster posters en tweedehands sofa allemaal vergaan tot as. Hier, in een verlaten fabriek aan de rand van de stad, sterft Matteo een tweede keer.

 

De toekomst is dood, de geschiedenis is dood. Er is enkel nog het nu.

 

 

#

 

 

Je sluit je ogen, droomt een droom over een Ergens Ver Weg waar niemand je kent en de straten nooit slapen. Je opent je ogen.

 

Alles is anders.

 

Tot het weer hetzelfde is.

 

 

#

 

 

Verandering is een illusie.

Bladeren vallen soms, groeien weer aan. Het wordt warmer, het wordt kouder. Af en toe sneeuwt het. Maar volgend jaar zal er opnieuw een zomer en een herfst zijn. Als je uitzoomt blijft alles altijd hetzelfde, vind je enkel maar cirkels.

Volgende week zal Matteo nog steeds rondjes lopen rond de keukentafel, nog steeds dromen over een morgen die nooit gaat komen, slapengaan om weer wakker te worden in hetzelfde lichaam, zelfde bed, zelfde stad, zelfde dag.

 

Iedere week stuurt hij een mail over zijn Nieuw Leven, waarin hij Berlijn ‘zijn stad’ noemt en vertelt over zijn nieuwe lessen en nieuwe vrienden. In de bijlagen zitten foto’s van de stad – hetzelfde beton maar dan vele kilometers oostwaarts – en zijn nieuwe appartement. Iedere week komen er nieuwe meubels bij; een kast, bijzettafeltje, twee zeteltjes en een grote Van Gogh poster. De zevende week zitten er een meisje en jongen in de zeteltjes, lachend naar de camera.

Ik stuur hem mails terug, maar geen foto’s. Ons appartement is halfleeg, te leeg om foto’s van te nemen. Op een dag overweeg ik zelfs een kerstboom te kopen, zelfs die mis ik. Maar het is oktober en in oktober verkoopt niemand kerstbomen, dus koop ik maar een goudvis.

 

Ik schrijf een gedicht over tijd. Over hoe tijd een cirkel is, over hoe we allemaal rondjes lopen en je, als je te snel gaat, het gevaar loopt jezelf in te halen. Ik mail het gedicht naar Matteo. Hij antwoordt met een foto van een tuinkabouter op zijn bureau.

 

Halverwege oktober krijg ik plots geen mails meer. Zoals Barack Obama nooit zei: “je kan geen toekomst beginnen met nog één been in het verleden”. Ik ben de kleine teen die Matteo in zijn verleden vergeten was. Nu is er enkel nog de toekomst.

 

 

#

 

 

Om twee uur ’s nachts vind ik Matteo voor de voordeur. Het regent. Zijn haar plakt aan zijn voorhoofd en zijn wimpers druppen. ‘Tijd is een cirkel,’ zegt hij. Zijn ogen bewegen wild rond in hun kassen, wanhopig.

In mijn pyjama sta ik halfslapend in de deuropening. ‘Wat?’

Hij grijpt mijn schouders, drukt zijn voorhoofd tegen het mijne. ‘Ik heb mezelf ingehaald. Ik ben niemand. Helemaal niemand.’ Ik veeg zijn haar uit zijn ogen, druk mijn handen tegen zijn wangen, druk cirkels in zijn huid.

‘Er is geen morgen meer,’ zegt Matteo.

Zijn wangen zijn nat, ze glimmen in het maanlicht. Ik weet niet of het de regen of zijn tranen zijn.

-  geschreven april 2021 voor de Lingua kortverhaalwedstrijd
bottom of page